De HEER zei tegen Mozes:
‘Zonder de Levieten voor Mij af in de plaats van de eerstgeboren Israëlieten, en het vee van de Levieten in de plaats van het vee van de Israëlieten. De Levieten behoren Mij toe. Ik ben de HEER. Voor elk van de tweehonderddrieënzeventig eerstgeboren Israëlieten die het aantal Levieten te boven gaan, moet je als losgeld vijf sjekel innen, volgens het ijkgewicht van het heiligdom, twintig gera per sjekel. Draag dat geld af aan Aäron en zijn zonen, als losprijs voor hen die overblijven.’ Mozes inde het losgeld voor de eerstgeboren Israëlieten die het aantal dat door de Levieten was vrijgekocht te boven gingen; hij nam dertienhonderdvijfenzestig sjekel in ontvangst, volgens het ijkgewicht van het heiligdom. Hij gaf dit losgeld aan Aäron en zijn zonen, zoals de HEER hem geboden had.